Hippische versus humane topsport
‘Olympische disciplines zijn submaximale disciplines’
Parijs 2024 bracht veel enthousiasme over de paardensport teweeg. Tegelijkertijd zagen we tijdens de Olympische Spelen ook criticasters zich duidelijk roeren. Vaak kwam het argument voorbij dat topsport niet van een paard gevraagd kan worden en werd een parallel met humane topsport getrokken. Maar wat vragen we eigenlijk van een topsportpaard als je dit afzet tegen de humane topsporter? Een ‘hippische’ en een ‘humane’ inspanningsfysioloog geven ons antwoord.
Tekst Peter van Pinxteren Beeld Arnd Bronkhorst, Fleur Louwe/Paard&Sport
Bij de olympische paardensportdisciplines, oftewel eventing, dressuur en springen, draait het niet zozeer om brute kracht of pure snelheid van het paard, maar meer om technische skills. Dat komt eveneens naar voren in het verhaal van dr. Carolien Munsters. De in de inspanningsfysiologie bij paarden gespecialiseerde Munsters zegt: “Als we fysiologisch gezien kijken naar de olympische disciplines zijn dit submaximale disciplines. Het zijn geen maximaal sporten, zoals we dat vanuit de fysiologie definiëren, vanwege het feit dat paarden niet tot maximale snelheid of uithoudingsvermogen hoeven te gaan. Dit zie je overigens wel in de draf- en rensport, maar niet in de olympische disciplines. Als we zeggen dat we het maximale vragen van een olympisch topsportpaard, moeten we dus een nuance aanbrengen. Zo zijn er springpaarden die de natuurlijke capaciteit hebben om 1.60m te kunnen springen. Dit vraagt aan een getraind paard niet een hele zware fysieke inspanning, en dat zien we terug als we kijken naar de intensiteit en mate van verzuring. In een parcours zit een springpaard gemiddeld op 180 tot 200 slagen per minuut, terwijl de maximale hartslag van paarden gemiddeld tussen 210 en 240 ligt. Een paard heeft ook een grotere hartslagrange dan de mens. Bij rust zit de hartslag van een paard tussen de 28 en 40 slagen per minuut en de hartslag wordt nauwelijks beïnvloed door de leeftijd. Dat komt doordat een paard een gigantisch goed hart heeft, ten opzichte van de mens, omdat we daar al vele jaren op selecteren. De hartslagcapaciteit is zelden een probleem bij een gezond paard. De belasting bij een olympisch sportpaard is ook grotendeels biomechanisch van aard in combinatie met de fysiologische belasting. Denk hierbij aan belasting op de pezen, ligamenten en gewrichten.”
Lactaat
Naast hartslag is vooral de lactaatwaarde een belangrijke praktische parameter om intensiteit van een inspanning te duiden. Lactaat komt bij zware inspanning vrij als bijproduct van de glycolyse, de energieverbranding van glucose oftewel suikers. De hoeveelheid ervan wordt aangeduid in millimol (mmol) per liter. De lactaatwaarde van de genoemde topspringpaarden ligt na een olympische inspanning tussen de 3 en 9 mmol/l, aldus Munsters. Dat roept bij de andere inspanningsfysioloog de vraag op wat de maximale lactaatwaarde bij een paard bedraagt. Waar de verschillen in hartcapaciteit al de interesse wekten bij dr. Sam Ballak, valt hij bijna van zijn stoel bij het antwoord van zijn hippische collega. Munsters: “Ook die range is bij paarden anders. Als we kijken naar maximale waarden in het bloed, gemeten in het lab, komen deze op ongeveer 38 à 39 mmol/l. Maar dat voelen paarden wel. Dan zijn ze echt helemaal op.”
Ballak: “Bij mensen kom je daar niet eens bij in de buurt! Als je rond de 20 mmol/l zit, is dat aardig maximaal voor atleten. Onze meters lopen meestal niet verder dan 25.”
Munsters: “We weten dat paarden andere mechanismes hebben die dit ondersteunen en daardoor beter in staat zijn dan mensen om bijvoorbeeld lactaat te kunnen bufferen. Als we bij die springpaarden na tien minuten nogmaals meten, zitten ze alweer bijna op hun rustwaarde. Goed fitte paarden herstellen goed van zo’n inspanning.”
‘Bij eventing kunnen de basiswaarden van lactaat direct na de cross wat hoger liggen’
Onze experts
Dr. Carolien Munsters is gepromoveerd op en gespecialiseerd in de inspanningsfysiologie bij paarden. Munsters heeft een brede achtergrond in de paarden(sport) en is onder meer actief geweest in de eventing. Ze heeft haar passie gecombineerd met haar wetenschappelijke achtergrond en biedt haar expertise aan via haar bedrijf Equine Integration. Ze is daarnaast actief op het gebied van onderzoek naar paardenwelzijn en vanuit die hoedanigheid betrokken bij de Sporthorse Welfare Foundation.
Dr. Sam Ballak is van origine inspanningsfysioloog en heeft promotieonderzoek gedaan op het gebied van de spierfysiologie. Hij heeft acht jaar voor NOC*NSF gewerkt op Papendal, waar hij verantwoordelijk was voor alle sporten, met het oog op het beantwoorden van fysiologische vraagstukken. Momenteel werkt hij voor onderzoeksbureau TNO bij de vakgroep Human Performance. Daar is defensie zijn klant en draagt hij bij aan het zo goed mogelijk fysiek paraat krijgen van onze militairen.
Optimale snelheid
Bij eventing kunnen de basiswaarden van lactaat direct na de cross wat hoger liggen. Op olympisch niveau duurt een cross maximaal twaalf minuten. Eventingpaarden leggen dan maximaal 5,8 kilometer af en hun optimale snelheid bedraagt ongeveer 35 km/uur, inclusief de sprongen. Munsters: “De snelheden variëren tussen de 20 en 50 km/uur, terwijl rensportpaarden maximale snelheden kunnen halen van 60 tot 70 km/uur. Dat continue accelereren maakt dit een soort hordenloop van tien tot twaalf minuten, en dat is waar we de hogere lactaatwaarden zien. Deze variëren bij eventingpaarden wel veel meer, omdat er grote variatie bestaat op individuele fitheid. Die hele hoge waarden zien we eigenlijk alleen bij paarden die niet fit zijn voor de gevraagde arbeid. De meeste paarden komen er met een lactaat van rond de 10 uit. Als wij in de trainingsbegeleiding zien dat ze na de cross een waarde van 10 á 12 hebben of lager, zijn we tevreden. Dat is wat je wil. Als er eentje uitkomt boven de 20 mm/l heeft hij eigenlijk te hard gewerkt, want het moet een submaximale inspanning zijn.
‘Paardensportdisciplines zijn geen maximaal sporten, zoals we dat vanuit de fysiologie definiëren’
Helemaal verzuurd
Dr. Ballak trekt een parallel tussen triatlon en eventing en zegt: “Als een triatleet een lactaat van 10 aantikt, is hij meteen klaar. Hij zal never nooit gedurende een wedstrijd die hoge niveaus halen, een eindsprint daargelaten, en wil rond of net onder een omslagpunt van 4 blijven voor langere tijd. Dat geldt dus ook voor iemand als Sifan Hassan. Als zij in de marathon een lactaat van 12 haalt, is ze verzuurd en zal ze niet meer meekunnen in de kopgroep. Bij duursporters zijn alle trainingen erop gericht om het niveau van dat omslagpunt zo hoog mogelijk te krijgen, om zo voor een langere tijd, bijvoorbeeld een uur, op die intensiteit te kunnen rennen.”
Zware verzuring vindt wel plaats bij een baanwielrenner zoals Harrie Lavreysen. Ballak: “De meeste extreme lactaatwaarden bij mensen ooit heb ik bij baanwielrenners gezien. Dat was boven de 25. Alles wat zij binnen 20 à 30 seconden doen, is maximaal. Ze trekken dat lactaatsysteem in die tijd helemaal leeg, want het is het enige systeem dat zoveel energie kan leveren in zo’n korte tijd. Dat zorgt voor brandende benen, de verzuring die denk ik iedereen wel kent. Om dat systeem te verbeteren, moet je het prikkelen. Daarom moeten ze door die pijn heen tijdens trainingen. Je ziet soms renners die van de fiets getild moeten worden, want ze komen er zelf niet meer vanaf. Maar zonder zo diep te gaan, komen ze niet tot aan de prestaties die ze leveren.”
In het kader van dit verhaal rijst de vraag in hoeverre we ooit in de buurt van een zwaar verzuurd paard komen tijdens de Olympische Spelen? Carolien: “Als ze fit zijn voor de gevraagde arbeid moeten paarden dat binnen hun waarden prima aankunnen. Maar dan vergelijken we dus wel een maximaal discipline als baanwielrennen met een submaximale als de paardensport.”
ADVERTENTIE
‘In een parcours zit een springpaard gemiddeld op 180 tot 200 hartslagen per minuut’
Trainingsduur
Een belangrijk verschil in topsport bij paarden en bij mensen zit in de trainingsduur, zo komt uit het verhaal van beide inspanningsfysiologen naar voren. Munsters kraakt daarbij ook een kritische noot en zegt: “Een gemiddeld topsportpaard wordt zes keer in de week gereden, gemiddeld 45 minuten, vaak niet eens een heel uur. Het verschilt wat per discipline. Bij de dressuur zien we dat die paarden gemiddeld op zes uur in de week zitten en springpaarden op vier tot vijf uur in totaal. En als we dan gaan analyseren hoe die training eruit ziet, ook van eventingpaarden, dan is ongeveer 95% zeer licht intensief. Dat betekent onder een hartslag van 120. Aangezien deze tot 240 kan gaan, is het echt hele lichte intensiteit. Enerzijds train je het aerobe systeem (verbranding met zuurstof, red.) en alles wat er bij hoort op spierniveau, wat goed is, maar anderzijds moet je wel bewust ook de lactaattolerantie trainen. Omdat het paard van nature een betere atleet is dan de mens, ook qua hart- en longcapaciteit en spierfysiologie, zit daar juist een uitdaging in. Je moet namelijk wel zorgen dat je paard ook getraind wordt om de belasting tijdens wedstrijd te kunnen handhaven zonder dat dit tot extreme vermoeidheid leidt. Dat wil je trainen en niet pas op wedstrijd tegenkomen, want zo werk je blessures in de hand.”
Ballak zegt erover: “Of je nu Sifan, Harrie of Femke Bol heet, de trainingsduur van deze sporters zit allemaal boven twintig uur per week. Hoe korter de inspanning van de discipline, hoe minder duurvermogen er in de training zit. 80% van het werk voor echte duursporters zit in lagere intensieve zones. Dan heb je het alleen niet over 50% van de maximale hartslag, maar laten we zeggen 60 tot 70% van de maximale hartslag en dat is substantieel hoger dan de hartslag van 120 qua intensiteit bij paarden.”
‘Een gemiddeld topsportpaard wordt zes keer in de week gereden’
Sneller, hoger, sterker?
Citius, Altius, Fortius is het olympische motto. De Latijnse woorden staan voor ‘sneller, hoger, sterker’ en hebben betrekking op veel olympische atleten. Zij zoeken als geen ander de grenzen op van hun fysieke mogelijkheden en streven ernaar deze grenzen te verleggen. In de paardensport ligt dat anders. ‘Sneller, hoger, sterker’ is niet de insteek van de hippische olympische disciplines. Zo blijft in de eventing de optimale snelheid voor de cross-country op 570m/min (bijna 35 km/uur) staan en is bij het springen - hoewel hindernissen her en der wat hoger zijn geworden - een hoogte van 1.60m al vele decennia de standaard op olympisch niveau. Bij beide disciplines zijn ook de lengte van de parcoursen, het aantal te springen hindernissen en de duur van de gevraagde prestatie niet toegenomen. Dressuur kan zelfs als meest ‘bevroren olympische discipline’ worden gezien. De huidige Grand Prix-proef is her en der aangepast, maar stamt alweer uit 2009 en de voorgeschreven oefeningen worden al zeer lang verreden.
Natuurlijk is er door de jaren heen het nodige veranderd voor de topsportpaarden, die zelf door fokkerij en selectie en toegenomen kennis over training, voeding en veterinaire begeleiding, alsmaar beter zijn geworden. Bij springen en eventing betreft het vooral aanpassingen op technisch gebied, zoals lichter en delicater hindernismateriaal, lastigere lijnen tussen hindernissen in, meer smalletjes in een cross en een grotere kans op tijdfouten in een springparcours. Dat het niveau van de paarden stijgt en het gevraagde feitelijk makkelijker wordt, komt onder meer tot uiting in de dressuurscores. Deze lopen gemiddeld genomen door de jaren heen op voor dezelfde uit te voeren oefeningen.
Overtrainen versus ondertrainen
Waar we bij humane atleten overtraining kennen - Sam Ballak: “Dat is inderdaad een risico. Al die sporters willen super graag en gaan door muren heen, ook die van zichzelf, voordat ze beseffen dat ze misschien te ver zijn gegaan”- lijkt er in de paardensport eerder sprake van ondertraining. Toch wil Munsters het zo niet noemen. Ze legt uit: “Juist doordat we bang zijn voor blessures gaan we inderdaad een beetje aan de lichtere kant zitten. Dat is niet verstandig, want het is juist belangrijk om de belastbaarheid van de pezen en gewrichten te trainen en de juiste belastbaarheid met mate te trainen. Tegelijkertijd zie je bij de dressuur dat paarden zes dagen in de week dezelfde oefeningen doen. Dat is eigenlijk weer te veel van hetzelfde, want je wilt variatie in je training hebben, met correcte belasting, ook juist tijdens de hersteldagen. Bij springen en eventing gaat dat wat beter. Geen enkele ruiter gaat zes dagen in de week springen of crosstraining doen. Ik denk dat de kennis humaan al aanwezig is en dat we daar gebruik van moeten maken. Er zal niemand in de humane topsport zeggen, ik ga vier uur trainen in de week, daarbij lekker wat joggen en vervolgens doen wat Femke Bol doet.”
Fitheid ruiter
Het paard wordt als dé atleet in onze sport gezien, maar hoe zit dat met de ruiter? Het belang van de fitte ruiter lijkt steeds meer erkend te worden, iets dat door Carolien Munsters wordt bevestigd. Ze zegt: “Het bewustzijn hierover wordt steeds beter. We werken met twee atleten, het paard en de ruiter, maar er zijn tijden geweest dat ruiters daar minder oog voor hadden. Vooral bij de dressuurruiters zie je dat het bewust aan de eigen conditie werken er wel ingeslepen is. Bij spring- en eventingruiters weet ik dat ze het proberen, maar die hebben over het algemeen zulke volle agenda’s. In de eventing zie je wel steeds meer bij de jeugd dat ze voor zichzelf trainingsprogramma’s hebben. Dat is zeker aan het verbeteren. De springruiters rijden heel veel paarden en dat is natuurlijk ook hun fysieke training. We hadden het over de humane atleet die twintig uur in de week traint, maar ik denk dat de gemiddelde professionele ruiter meer dan twintig uur per week op het paard zit.”